Home Algemeen Franco Uncini moet een hoge prijs betalen in een poging zijn titel te prolongeren

Franco Uncini moet een hoge prijs betalen in een poging zijn titel te prolongeren

0

Bij het horen van de naam Franco Uncini zullen veel mensen ongetwijfeld direct terugdenken aan het enorme raceongeluk, waarbij deze Italiaanse rijder betrokken was tijdens de 500cc-race van de Dutch TT in 1983. Uncini was op dat moment de regerend-wereldkampioen bij de halveliters, na in de jaren daarvóór ook al enkele malen als beste privé-rijder geacteerd te hebben in een veld vol met fabrieksrenners.

Franco Uncini vinden we voor de eerste keer terug in de eindstanden voor het wereldkampioenschap wegrace in 1976; zijn debuutjaar in de GP’s. Hij is dat jaar zowel in de 250- als de 350cc klasse actief met een privé-Yamaha. Zijn beste resultaten weet hij daarbij te boeken in de zwaarste van deze twee categorieën. Tijdens zijn thuisrace op het nieuwe circuit van Mugello pakt hij een keurige tweede plek, achter regerend 350cc-wereldkampioen Johnny Cecotto, en tijdens de laatste GP van het seizoen in Spanje wordt de Italiaan als derde afgevlagd. Samen met nog een zesde plek tijdens de Dutch TT wordt Uncini direct al tiende in de eindstand bij de 350cc’s, terwijl hij het bij de kwartliters moet doen met een 21e plaats.

Zijn goede prestaties bij de 350cc’s in 1976 blijven duidelijk niet onopgemerkt, want met ingang van het daaropvolgende seizoen wordt Uncini opgenomen binnen de fabrieksrenstal van Harley Davidson. Daar komt hij te rijden naast zijn landgenoot Walter Villa die in de periode 1974-1976 reeds vier wereldtitels in de wacht heeft weten te slepen (3x 250cc en 1x 350cc) aan boord van deze tweetakt-machine.
Bij de kwartliters moeten de Harley Davidsons van Uncini en Villa het voornamelijk opnemen tegen de Morbidelli die wordt bereden door een derde Italiaan in de persoon van Mario Lega. Over het gehele seizoen blijken Uncini en Villa uiteindelijk niet opgewassen tegen de meer constant presterende Lega. Uncini wint wel tijdens de GP’s van Italië en Tsjechoslowakije, maar ondanks dat moet hij genoegen nemen met het vice-wereldkampioenschap, zij het wel vóór zijn stalgenoot Villa die op een derde plek eindigt in de eindstand.
In de 350cc klasse spelen de Harley Davidsons in 1977, in tegenstelling tot het voorgaande seizoen, geen rol van betekenis in de strijd om het kampioenschap. Villa komt uiteindelijk niet verder dan een zeventiende plek in de eindstand, terwijl we Uncini pas terugvinden op een twintigste plek. De beide Italianen hebben daarbij gedurende de verschillende races niet voor opmerkelijke prestaties weten te zorgen. 

Vanaf het seizoen 1978 staat alleen Villa nog aan het vertrek voor de renstal van Harley Davidson, mede vanwege de niet-geweldige relatie tussen deze zelfde Villa en Uncini. Uncini zien we daarmee gedurende datzelfde jaar opnieuw met een Yamaha in actie komen in zowel de 250- als de 350cc klasse. Bij de kwartliters weet hij zich dat jaar drie keer naar het podium te rijden (derde in Spanje en Italië en tweede in België), terwijl hij bij de 350cc’s één maal op het ereschavot mag staan (tweede in Oostenrijk). Doordat hij zich in beide categorieën echter ook regelmatig niet in de punten rijdt, doet Uncini niet mee voor het kampioenschap. Hij wordt namelijk respectievelijk achtste en twaalfde in de eindstand bij de kwartliters en de 350cc’s, terwijl het de Zuid-Afrikaan Kork Ballington is die er met zijn Kawasaki in beide klassen met de wereldtitel vandoor gaat.

Na zijn geluk beproefd te hebben in de 250- en de 350cc klasse, zien we Uncini met ingang van het seizoen 1979 uitkomen bij de halveliters. Hij heeft daarbij, net als onze eigen Boet van Dulmen en Jack Middelburg, de beschikking over een (zelfgekochte) privé-Suzuki RG500 (binnen een zelfopgericht team), waarbij hij het voornamelijk op zal moeten nemen tegen de fabrieks-Yamaha van Kenny Roberts en de fabrieks-Suzuki’s van Virginio Ferrari, Barry Sheene en Wil Hartog. De Italiaan sprokkelt zo her en der zijn punten bij elkaar en tijdens de GP van Joegoslavië weet hij zelfs knap derde te worden, achter Roberts en Ferrari. Aan het eind van het seizoen kunnen we Uncini dan ook terugvinden op een keurige vijfde plek in de eindstand, achter wereldkampioen Roberts, Ferrari, Sheene en Hartog. Uncini wordt daarmee in 1979 de beste privé-rijder in de 500cc klasse, gevolgd door Van Dulmen op een zesde plek en Middelburg op een zevende plaats als respectievelijk de tweede en derde privé-rijder in diezelfde eindrangschikking.

Ook in 1980 kunnen we Uncini terugvinden in de 500cc klasse aan boord van een privé-Suzuki. De tegenstand van de fabrieksrenners is daarbij nog groter dan in het voorgaande jaar het geval was, met onder andere de Yamaha’s van Roberts (Yamaha Motor) en Cecotto (Venemotos) en de Suzuki’s van Randy Mamola, Graeme Crosby (Texaco Heron Suzuki), Marco Lucchinelli, Graziano Rossi (Team Nava Olio Fiat) en Hartog (Riemersma Racing). Uncini weet gedurende het seizoen echter knap stand te houden tussen al dat fabrieksgeweld, met onder andere podiumplaatsen in Italië, Nederland en Finland. De Italiaan wordt dan ook knap vierde in de eindstand, achter Roberts, Mamola en Lucchinelli, maar wel vóór Rossi, Hartog, Cecotto en Crosby.

Ondanks zijn goede prestaties in 1980 moet Uncini het in 1981 aanvankelijk opnieuw met een privé-Suzuki doen bij de halveliters. Aan boord van deze machine weet hij zich gedurende de eerste drie GP’s in de punten te rijden. Vanaf de vijfde race van het seizoen, de GP van Joegoslavië, krijgt Uncini echter de beschikking over de machine waar Hartog aanvankelijk mee reed in 1981. Het betreft hier een prototype van de productieracer voor 1982, wat beschouwd wordt als fabrieksmateriaal. Na de eerste twee GP’s in Oostenrijk en West-Duitsland gereden te hebben en daarbij twee teleurstellende resultaten te hebben geboekt (negende op de Salzburgring en veertiende op de Hockenheimring), besluit ‘De Witte Reus’ per direct een punt achter zijn wegracecarrière te zetten. Zijn nog resterende doel op racegebied, het pakken van de wereldtitel, kan Hartog in zijn ogen niet met dit materiaal realiseren, waarop hij de beslissing neemt om zich volledig te gaan concentreren op zijn eigen grasdrogerij. Een aantal GP’s later mag Uncini dus met de ex-Hartog-Suzuki gaan rijden, maar ook de Italiaan weet er geen klinkende resultaten mee te behalen. Alleen tijdens de allerlaatste race van het seizoen in Zweden weet Uncini zich met een zevende plek in de punten te rijden en in de eindstand komt hij uiteindelijk dan ook niet verder dan een teleurstellende dertiende plaats.

En dan in 1982 is het eindelijk zo ver; Uncini krijgt de beschikking over een officiële fabrieksmachine. De Italiaan gaat rijden voor het team van Roberto Gallina, waarbinnen Lucchinelli in 1981 reeds de wereldtitel heeft weten te winnen maar die inmiddels de overstap naar de renstal van Honda heeft gemaakt en wiens plek door Uncini zal worden overgenomen, waarbij Uncini mag rijden op een derde fabrieks-Suzuki, naast Mamola en Ferrari die beide uitkomen voor het Britse HB Suzuki Team. Voor Uncini wordt het een uiterst succesvol seizoen. Tot en met de GP van Groot Brittannië weet hij zich tijdens elke race dik in de punten te rijden, waaronder een vijftal overwinningen in Oostenrijk, Italië, Nederland, Joegoslavië en datzelfde Groot Brittannië (alleen in Frankrijk scoort Uncini geen punten, waar geen enkele topcoureur rijdt vanwege de gevaarlijke situatie op het circuit van Nogaro). Gedurende de laatste drie GP’s weet Uncini geen punten meer te pakken, maar dat maakt verder niet uit, want de Italiaan pakt alsnog op overtuigende wijze de wereldtitel bij de halveliters. Hij is daarbij alle andere fabrieksrijders van Suzuki, Yamaha, Honda en Kawasaki ruim voorgebleven. Uncini komt namelijk uit op een totaal van 103 punten, terwijl vice-wereldkampioen Crosby op zijn Yamaha ‘slechts’ 76 punten bij elkaar heeft gereden.

Ook in 1983 mag Uncini, samen met Mamola, rijden met het allerbeste materiaal van Suzuki; de nieuwe XR45. De Italiaan komt daarbij opnieuw uit voor het team van Gallina, net als Mamola vanaf dat moment ook rijdend in de kleuren van HB, zij het dat de Amerikaan andermaal voor het Britse Suzuki-fabrieksteam uitkomt. Aan boord van deze nieuwe machine weet Uncini gedurende de eerste helft van het seizoen zijn goede resultaten uit 1982 echter bij lange na niet te evenaren. Hij komt namelijk niet verder dan een vierde plaats, drie vijfde plekken en é
én zesde plaats. Dan is het iets over de helft van het seizoen de beurt aan de Dutch TT in Assen, waar het ongelooflijk mis gaat voor de Italiaan. In de tweede ronde van de race trekt Uncini zijn Suzuki ter hoogte van de Bedeldijk onderuit, waarbij zowel hijzelf als zijn machine op het asfalt blijven liggen. In een poging een veilig heenkomen te zoeken buiten de baan wordt hij echter zeer zwaar aan het hoofd geraakt door de Honda van Wayne Gardner die de wegsprintende Uncini niet kan ontwijken. De Italiaan raakt in een coma en verkeert zelfs even in levensgevaar, maar hij herstelt uiteindelijk toch van zijn verwondingen. Gedurende het resterende deel van het seizoen 1983 zien we hem echter niet meer in actie komen met zijn Suzuki.

Ondanks zijn bijna dodelijke crash in Assen tijdens de Dutch TT van 1983 vinden we Uncini in 1984 toch weer terug aan boord van een fabrieks-Suzuki. Hij doet dat opnieuw binnen het nog als enige overgebleven Suzuki-fabrieksteam van Gallina, samen met Sergio Pellandini als zijn teamgenoot, nadat de Suzuki-bazen besloten hebben het Engelse fabrieksteam niet langer meer te ondersteunen. Voor opmerkelijke prestaties weet Uncini dat jaar niet te zorgen, met een tweetal zesde plaatsen als beste klassering. Mede ook door de enigszins terugtrekkende beweging van Suzuki en een gebrek aan vermogen verliest dit merk vanaf dat moment duidelijk de aansluiting met haar grote concurrenten Yamaha en Honda die nu samen strijden om de wereldtitel. 

In 1985 zien we Uncini nog gedurende één jaar aan de start verschijnen bij de halveliters voor het HB Suzuki-fabrieksteam van Gallina, dit keer met de Spanjaard Sito Pons als zijn teamgenoot. Andermaal blijven echter de goede resultaten voor zowel Uncini als de Suzuki’s uit, waarop de Italiaan aan het eind van het seizoen besluit een punt te zetten achter zijn actieve wegracecarrière. Zich helemaal terugtrekken uit de wegracewereld zal hij echter niet doen, want in 1991 runt hij nog tijdelijk zijn eigen 500cc-team, met als rijder Doug Chandler, om vervolgens als veiligheidsman voor de IRTA te gaan werken en op dit moment zit Uncini namens de FIM nog steeds in de MotoGP-Veiligheidscommissie.  

Na reeds enige successen geboekt te hebben in de 250- en de 350cc klasse en na ook al een aantal keren de beste privé-rijder bij de halveliters te zijn geweest, lukte het Uncini in 1982 dus om met fabrieksmateriaal de wereldtitel te pakken in de 500cc klasse. In de jaren daarna zou hij echter nooit weer zijn oude niveau weten te behalen, waarbij hij een zware crash tijdens de Dutch TT van 1983 zelfs bijna met de dood moest bekopen. Desondanks speelt de Italiaan tot op de dag van vandaag nog steeds een belangrijke rol binnen de mondiale wegracewereld.      


Erelijst van Franco Uncini:

7 overwinningen
1 wereldtitel

1976:
250cc: geen overwinningen, 21e in de eindstand
350cc: geen overwinningen, 10e in de eindstand

1977:
250cc: twee overwinningen, 2e in de eindstand
350cc: geen overwinningen, 20e in de eindstand

1978:
250cc: geen overwinningen, 8e in de eindstand
350cc: geen overwinningen, 12e in de eindstand

1979:
500cc: geen overwinningen, 5e in de eindstand

1980:
500cc: geen overwinningen, 4e in de eindstand

1981:
500cc: geen overwinningen, 13e in de eindstand

1982:
500cc: vijf overwinningen, 1e in de eindstand

1983:
500cc: geen overwinningen, 9e in de eindstand

1984:
500cc: geen overwinningen, 15e in de eindstand

1985:
500cc: geen overwinningen, 15e in de eindstand

Bron foto: http://www.sportmedicina.com/